Bronnen en inspiratie

Dit boek is voortgekomen uit mijn documentaire over socialisme en arbeidersbeweging in Nederland in de negentiende eeuw, De socialen zijn in aantogt (Van Gennep 1976). Het interessantste en meest sensationele in die geschiedenis waren het optreden van Domela Nieuwenhuis, het Palingoproer en de Oranjefurie. Daar ben ik me opnieuw in gaan verdiepen aan de hand van het standaardwerk van W.H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en taferelen uit de socialistische arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 1905) en De Sociaal-Democratische Bond als orde- en gezagsprobleem van de overheid 1880-1888 (Leiden 1972) van J. Charité. Dankzij Charité en diens voetnoten vond ik in de dossiers ‘Geheim’ in de archieven van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Justitie, in het Nationaal Archief in Den Haag, correspondentie over de bestrijding van het opkomende socialisme en de daartoe ingezette verklikkers.
Het Palingoproer is beschreven door Piet de Rooy in Een revolutie die voorbijging. Domela Nieuwenhuis en het Palingoproer (Bussum 1971). De gerechtelijke archieven waren destijds niet toegankelijk, nu is het archief van het Amsterdamse gerechtshof ter inzage in het Noord-Hollands Archief in Haarlem, met de dossiers van het proces tegen de deelnemers aan het Palingoproer en dat tegen Van Ommeren. Ik vond er het procesverbaal waarin hoofdagent-rechercheur Jan Schubart beschrijft hoe hij Van Ommeren betrapte op het aanplakken van een Buitengewoon Staatsblad. Aan het militaire ingrijpen bij het Palingoproer wijdde Ronald van der Wal een hoofdstuk in Of geweld zal worden gebruikt! Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde 1840-1920 (Hilversum 2003). Het Amsterdams Stadsarchief heeft een dossier over het Palingoproer.
Een portret van commissaris Stork vond ik in Politienieuws, een blaadje waarvan maar enkele nummers zijn verschenen, in te zien in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Over zijn would-be moordenaar Geel schreef Dennis Bos een portret, Johan Herman Geel. Schutter uit fatsoen, in het tijdschrift Onvoltooid Verleden (juni 1998), te vinden het in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Domela Nieuwenhuis portretteerde zichzelf in Van Christen tot anarchist (Amsterdam 1910), maar werd beter geportretteerd door Jan Meyers in Domela, een hemel op aarde (Amsterdam 1995). Het gerechtelijk dossier van het tegen Domela Nieuwenhuis gevoerde proces wegens majesteitsschennis ging verloren bij het bombardement op het Haagse Bezuidenhout in 1945. Over Adriaan Boelens heeft het Haagse Gemeentearchief een knipselmap. Koning Gorilla van S.E.W. Roorda van Eysinga is te lezen op de website van dbnl. Daar staat ook De arbeidsenquête van 1887 (Amsterdam 1981), waar Geertruida Moos in voorkomt. De enquête werd als onaf beschouwd en kreeg een vervolg in de Enquête, gehouden door de Staatscommissie, benoemd krachtens de Wet van 19 januari 1890 (’s-Gravenhage, 1890-1894), ter inzage in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Het eerste hoofdstuk van de onvoltooide roman van Lodewijk van Deyssel over Domela Nieuwenhuis en het Palingoproer staat in Vrijheid. Het leven van F. Domela Nieuwenhuis van Evert Zandstra (Amsterdam 1968). De beste bron over Van Deyssel en de Tachtigers is In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890 van Harry G.M. Prick (Amsterdam 1998). Daarin valt te lezen dat Van Deyssel een verhouding heeft gehad met Theo Frenkel-Bouwmeester en dat zij een kleedster had die Alida heette. Andere bronnen over de Tachtigers waren Frans Erens, Vervlogen jaren (Amsterdam 1989; Jan Fontijn, Tweespalt, het leven van Frederik van Eeden tot 1901 (Amsterdam 1990); Frank van der Goes, Majesteitsschennis (Amsterdam 1886); Kees Joosse, Arnold Aletrino. Pessimist met perspectief (Amsterdam 1986); Willem Kloos (red. Harry G.M. Prick), Zelfportret (Amsterdam 1986); Jaap Meijer, Willem Anthony Paap, 1856-1923; zeventiger onder de Tachtigers; het levensverhaal van een vergetene (Amsterdam 1959); Willem Paap, Vincent Haman (Amsterdam 1898); Bernt Lüger en Harry G.M. Prick, De beweging van 80 (Amsterdam 1982); Aegidius Timmerman, Tim’s herinneringen (Amsterdam 1983); Maurits Uyldert, De jeugd van een dichter (Amsterdam 1948).
Een bijzondere bron over Van Eeden zijn de memoires van de arts met wie hij zijn hypnosepraktijk opzette, de tweedelige Autobiographie van A.W. van Renterghem (z.pl. 1924 & 1927), dat in een zeer beperkte oplage werd gedrukt en waarvan een exemplaar ter inzage is in de bibliotheek van de Utrechtse universiteit. Even zeldzaam is de roman Een verloving van Reina Nada (Leiden 1890), waar Van Deyssel over schreef in zijn Scheldkritieken, gebundeld door Harry G.M. Prick (Amsterdam 1979), nadat Kloos hem het boek ter beoordeling had gestuurd. Een hoofdstuk over de literaire bohème in Amsterdam zat er volgens Kloos en Van Deyssel niet ver naast en ik heb het een en ander geciteerd uit dat boek, waarvan de Koninklijke Bibliotheek een exemplaar bezit. Ook is geciteerd uit de correspondentie van de Tachtigers, zoals te vinden in G.H. ’s Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids. Brieven en documenten (Arnhem 1955); Leo Jansen e.a. (red.), Willem Witsen, Volledige briefwisseling 1877-1923 (dbnl); Margaretha Schenkeveld en Rein van der Wiel (red.), Albert Verwey. Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888 (Amsterdam 1995); Rob van de Schoor en Ilona Brinkman (red.), Willem Kloos & Albert Verwey. Van de liefde die vriendschap heet. Brieven 1881- 1925 (Nijmegen 2008). Een bron van citaten was ook De Nieuwe Gids (compleet op dbnl). Uit den dood van Arnold Aletrino (Amsterdam 1889) was een bron voor de scènes in het Binnengasthuis, aangevuld met Vier eeuwen Amsterdams Binnengasthuis van D. de Moulin e.a. (Wormer 1981). Over Breitner heb ik mijn licht opgestoken in George Hendrik Breitner 1857-1923 van Rieta Bergsma en Paul Hefting, (Bussum z.j.). Het verhaal over de vernieling van het portret van Theo Bouwmeester komt uit George Hendrik Breitner van Ivar Vincent Pols (Amsterdam 1966).
Theo Bouwmeester liet haar naam zetten op drie boekjes: Memoires van mevrouw Theo Bouwmeester (Amsterdam 1899), Mijn jeugd- en toneelherinneringen (Amsterdam 1916) en Mijn leven (Amsterdam 1930). Simon Koster schetste haar carrière in De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Zutphen 1973). In het Theaterinstituut in Amsterdam spitte ik knipselmappen door over Sarah Bernhardt, Theo Bouwmeester, Grand Théâtre Van Lier en de Amsterdamse Stadsschouwburg.
De indianenboeken waar Bambolin uit voorleest zijn De lynchwet (Amsterdam 1871) en Vrij-kogel (Rotterdam 1921) van Gustave Aimard. Voor de couleur locale heb ik geput uit Geschiedenis van Amsterdam 1813-1900 van Remieg Aerts en Piet de Rooy (Amsterdam 2006); De Amsterdamse Paardentrams van H.J.A. Duparc (Haarlem 1997) en Amsterdam en de Amsterdammers door Een Amsterdammer (Amsterdam 1875). Natuurlijk heb ik Recht voor Allen doorgelezen plus de dag-, week- en maandbladen uit die tijd. Dat alles is in de mixer gegaan en ter wille van een goedlopend verhaal zijn personages samengevoegd, is soms losjes omgesprongen met de chronologie en een enkele locatie veranderd.
Dank aan Ron Kaal en Frieda Pittoors voor het kritisch meelezen en aan Jaap van der Zwan voor de kaartjes.